Over het hoofd

Tijdens mijn verblijf in Afghanistan vraag ik me dikwijls af wat Afghaanse vrouwen onder hun boerka dragen. Zelf loop ik er strak gesluierd rond, iets wat ik nooit van plan was, vooral niet omdat ik tijdens een interview met de Marokkaanse feministe Fatima Mernissi een paar jaar eerder beloofde dat ik nooit gesluierd zou lopen, zelfs niet als ik in een Arabisch land zou rondreizen.

Toch doe ik dat wel in Afghanistan. Dat komt door die fluim die voor mijn sandalen in het zand belandde. Die fluim lag daar één dag voor ik naar Afghanistan vloog, het gebeurde nog in Pakistan, in de bazaar van Peshawar waar je naast tapijten, de geurigste specerijen en flowerpower-jurken en -sieraden ook tanden kunt kopen, los of als een geheel gebit.

Zelfs bij elke onderhandeling voor een leuke ring of grappig stukje porselein kwam de mierzoete thee boven, eventueel met melk aangelengd. Uit schrik voor nog een fluim (en het was lang voor corona) leerde ik er ook de weg of informatie te vragen aan vrouwen, ook al konden die meestal geen Engels of Frans. Die vrouwen bezorgden me dan heel discreet een beleefde man die me goed kon helpen.

In Kaboel fotografeer ik de muhadjedeen op een plein waar elke strijdende groep in een ander huis bivakkeert. Voor de foto wilden ze wel allemaal voor hun eigen tijdelijke kazerne staan, uitgerust met de Russische Kalasjnikovs, de Belgische Fals of Israëlische Uzi’s, de lakmoesproef voor de afkomst van het geld waarmee ze vechten en welke belangen ze dienen.

Een halve dag later fotografeer ik dan weer vrouwen en hun stralende blik, hun ondeugende ogen, hun verleidelijke opslag achter de geborduurde tralies van het gewaad dat hen van kop tot teen omhult. Het borduursel is telkens anders, ook de pastelkleuren van de boerka verschillen, van flets geel tot baby roze, van zacht lavendel tot preisoepgroen. In hun gang naar huis of naar de markt zweeft het fijne Egyptische katoen achter hen aan, alsof ze geesten de Afghaanse hoofdstad bevolken.

In de ziekenhuizen liggen patiënten in de boerka, de verpleegsters dragen een boerka, behalve de westerse dokters van Artsen zonder Grenzen die met een witte schort over hun jeans met T-shirt de Afghaanse vrouwen behandelen die onder hun boerka blijven zitten en alleen dat lichaamsdeel ontbloten dat genezen moet worden. Op het moment van de ontbloting moet ik buiten. Ik respecteer de mensen maar toch ben ik benieuwd naar wat ze nu in hun dagelijks leven onder de boerka dragen.

Onderweg naar Masar-i-Sharif hebben de medewerkster van Artsen zonder Grenzen en ik in het midden van de Hindu Kush-bergketen honger. De chauffeur stopt voor een restaurant dat op een saloon lijkt maar uit aparte kamers bestaat. Wij worden langs buiten omgeleid, naar een apart stuk tuin waar er geen contact mogelijk is met andere klanten.

Verder naar het noorden waait mijn sjaal van mijn haren als ik de ijzeren ledikanten boven op de wachtposten fotografeer met de soldaten aan de bareel. Het zand komt in mijn ogen, de korreltjes plakken in mijn zweet en mijn haren zitten vol woestijn. Ik begin het nut van een stevige sluier in te zien.

In de stad loop ik tamelijk vrij – doch gesluierd – rond en vraag vrouwen te interviewen. Die interviews gebeuren steevast binnenshuis. Ik zit dan tegenover jongere of oudere vrouwen in een blouse of een trui boven een lange rok of een jeans, niets bijzonders dus. Ze dragen weinig of geen juwelen.

Via Kaboel keer ik weer naar Peshawar. Samen met een Franssprekende Afghaanse apotheker neem ik de lijnbus. We rijden langs Kandahar en hij wijst me de plekken waar de veldslagen waren, die van lang geleden of nog maar pas. Hij vertelt over zijn leven, zijn dromen en zijn geliefde. Ik kijk mijn ogen uit, ik hoop de kleuren van de Afghaanse bergen en dalen te onthouden. In het Dari, de taal van de grootste bevolkingsgroep van Afghanistan, is kaki het woord voor aarde. Kaki of beige-groen is voor mij Afghanistan. Dat van die boerka zal ik nooit te weten komen, maar ik wil wel de rest op mijn netvlies branden zodat ik het voor altijd kan onthouden.

Was het koud op de toppen van de bergen, het wordt weer heet beneden in de dalen. Ik zweet me te pletter onder mijn sjaals en de jas over mijn jeans en hemd.

Wanneer de bus stopt, doet mijn Franssprekende apotheker een beetje raar, enfin, in mijn ogen doet hij raar. Het lijkt alsof hij ineens van me af wil. Hij wappert me met zijn hand weg.  ‘Je bagage is veilig. Vertrouw me. Ga maar bij de vrouwen zitten.’ In het kakikleurige adobehuis waarvoor de bus is gestopt, wijst hij me een deurgat. Ik schuif het gordijn met Kashmir motief opzij en ga de donkerte in. Mijn ogen wennen snel aan de duisternis en aan de meer dan twintig vrouwen en hun kinderen. Na wat binnensmonds gemompel van mijn kant gebaren ze dat ik ook bij hen op de grond moet komen zitten. Ondertussen gaat het gegrinnik en gelach van de vrouwen voort en het gehuil en gekrijs van de kinderen.

Zo gauw ik zit, krijg ik een bord met rijst en rozijnen die ik langzaam met een lepel opeet. Op dat moment vliegen naast me de boerka’s in de lucht. Ik neem een stokje saté aan met bijna verkoolde stukjes geit. Rondom mij tonen de vrouwen hun vuurrode topjes en zwarte negligés, de mama’s leggen de huilende baby’s aan hun ontblote borst en ondertussen gonst het leven verder in dit vrouwenvertrek. Zo gauw ik de saté en de rijst opgegeten heb, schuift het kind van mijn buurvrouw naar mijn schoot. Ik zet hem recht op zijn wankele beentjes, haast meteen treedt zijn plassertje in actie, met een rechte straal maakt hij mij nat. Gelach alom. Een handdoek van hier, een luier van daar. Ik wiegel met mijn benen waarop het kindje zit dat zich vasthoudt aan mijn vingers. Ik grinnik mee met mijn buurvrouwen. Wat moet ik anders? Tegelijk geef ik mijn ogen de kost. In hun oren, aan hun hals en rondom hun polsen en vingers dragen deze dames wel zilver en goud, ingezet met rode robijnen, blauwe topaas, groene smaragd en zwarte onyx zoals in de hippie-armband die ik in Kaboel kocht. Bewonderend kijk ik naar hun juwelen. Ze doen ze bij mij aan en lachen dat ik nu pas mooi ben. Maar ze doen ze evengoed weer uit en tutten zichzelf opnieuw op, inclusief lippenstift en natuurlijk kajal wat ook Afghaanse mannen dragen. Ik vraag of ik hen zo mag fotograferen, maar dat willen ze niet. Ik durf niet aan te dringen.

Ineens is het geroezemoes gedaan. In een beweging verdwijnen de topjes en de negligés onder de bloezen die de dames toeknopen. Meteen daarna gooien ze hun boerka weer over het hoofd. We staan op, knipperen tegen het felle zonlicht bij het buitenkomen en nemen opnieuw onze plaatsen op de bus in.