Bij de mimosa

‘Mag ik u aanraken?’

Perplex sta ik stil bij deze vraag uit het duister. Het is de zoon des huizes. Waarom wil deze jongen mij aanraken?

‘U bent zo maagdelijk wit. Mag ik u aanraken?’

Met het bundeltje bezwete kleren in de armen zet ik in een reflex een stap opzij, verder weg van de jongeman in zijn dhoti, de Indiase omslagdoek waarvan de voorste punt achter in de taille steekt, als een pofbroek. De maan belicht zijn lichtbruine buik en zijn gladde borst, alleen rond zijn tepels ontwaar ik hetzelfde dons als onder zijn neus. Zijn donkerbruine ogen lijken vriendelijk, bijna honds. Zijn zware wenkbrauwen lopen in een lijn door onder zijn golvende haren.

‘Of…’ Hij aarzelt even. Een laatste kikker kwaakt, een krekel laat nog een keer van zich horen, dan hangt er stilte over het erf.

Ik wacht het vervolg van zijn zin af en zie een blaadje achter zijn oor, hij heeft zeker door het struikgewas gelopen.

‘Mag ik u kussen?’

Deze vraag verwondert me. Het is astrant omdat ik net uit de douche kom, uit die met bamboestokken omzoomde vierkante meter, waar ik met een jampot water over me kapte nadat ik me in mijn blootje eerst inzeepte en mijn haren waste zodat ik met één emmer toekwam. Nadien sloeg ik een grote handdoek over mijn lijf en wandelde naar de buitentrap om net zoals de vorige nachten op het dak te gaan slapen. Daar ergens halverwege tussen douche en trap, vlak bij de mimosastruik, sprak hij me aan.

De jongeman is bloedmooi en ik besef dat hij met één haal aan de knoop van mijn handdoek me helemaal in mijn blootje kan zetten. Ik stap nog een meter verder opzij. De nachtegaal begint zijn lied.

‘Een kus maar, zoals in de film,’ zegt de jonge Indiase adonis in wiens dorp ik ben geraakt door drie dagen met de bus te reizen vanuit Hyderabad, de hoofdstad van Andra Pradesh, een landbouwstaat in het centrum van het Indiase subcontinent. Net zoals de voorbije dagen heb ik vandaag urenlang jonge en oudere boerenvrouwen geïnterviewd over hun leven als Harijan, zoals de Dalits, paria’s of onaanraakbaren tegenwoordig heten. Samen met de tolk Raïscha heb ik hen gevolgd naar de rijstvelden en met de voeten in het water hebben we de tere plantjes uitgeplant. We hebben met hen het water opgepompt en de blinkende koperen kruiken gevuld. Een van hen molk een pas bevallen waterbuffel en gaf ons te drinken. Dan begonnen ze aan hun verhalen over de economische onderdrukking maar ook over sociale onrechtvaardigheid want de rijkste boer van het dorp verkrachtte tot voor kort stelselmatig de mooiste meisjes van het dorp. Ze vertelden dat ze hem op een zaterdag op heterdaad betrapte en hem met stenen bekogelde zodat hij de jonge meisjes niet langer zou lastigvallen. ‘Want dan krijgt hij opnieuw met ons te doen,’ zei zo’n oudere dame met een haakneus en een lange grijze vlecht op de rug. De anderen lachten bij haar litanie over ontrouw en dat die altijd wordt bestraft. De vrouwen waren nog meer in hun nopjes over hun economische vooruitgang. Met microkredieten konden ze het gezinsinkomen opkrikken zodat niemand nog hongerlijdt. Sommigen van deze dames konden zich zelfs uit de generatielange schuldenketting bevrijden zodat ze niet meer zoals hun ouders als slaven voor de herenboeren moeten werken.

Deze dames geloven in hun eigen kracht als ze maar breken met het verleden, ook met de oude tradities zoals bruidsschatten en uithuwelijken. Een van die vrouwen was de moeder van deze jonge adonis die me nu wil aanraken. Vanmiddag maakte zij indruk, ik was verrast toen ze vertelde dat ze mee wilde doen aan de volgende verkiezingen, ze voerde al gesprekken met verschillende partijen. ‘Dat is de enige weg om onze positie in de wereld te veranderen en om van de wereld een betere plaats te maken voor onze kinderen en kleinkinderen,’ zei ze met veel overtuiging. De andere vrouwen keken naar haar op, merkte ik, vooral omdat ze verder durft te denken dan de dorpspolitiek. Ze wil verkozen worden in de provincieraad. ‘En dan bestormen wij, de Harijanvrouwen, het parlement van Andra Pradesh en vervolgens trekken we naar New Delhi, naar de federale regering.’ Haar aanstekelijke enthousiasme klonk krachtdadig, de andere vrouwen wilden zich graag door haar op sleeptouw laten nemen en zouden in elk geval voor haar stemmen. Tijdens haar betoog glinsterden haar ogen zoals die van deze jongeman en bovendien was ze ook zo mooi, met een even gladde en blinkende huid en donkerzwarte golvende haren, net zoals haar zoon die mij nu wil kussen of aanraken naast hun huis.

‘Gewoon uw arm. Mag ik even uw arm aanraken en u een kusje op de wang geven?’

Nog altijd ben ik perplex. Deze jongeman heeft te veel films gekeken. Die Indiase films van Bollywood vinden wij te zeemzoet omdat de hoofdpersonages te pas en te onpas beginnen te zingen zoals in oude Amerikaanse musicals. Al heb ik onderweg naar dit dorpje ook affiches van Amerikaanse films gezien, die worden hier in de dorpen nog altijd gedraaid. Misschien heeft hij dat idee van kussen vanuit die films want ik weet ondertussen dat mensen in India elkaar niet kussen, althans niet in het openbaar.

Alsof hij mijn gedachten leest, zegt hij: ‘Niemand kan ons zien. Iedereen slaapt al. Behalve u en ik. U bent zo lang bezig geweest met uw toilet.’

Als ik het goed begrijp stond hij hier dus al lang op de uitkijk of heeft hij mij door de bamboespleten bespied. Hij heeft er de gelegenheid toe gehad. En ik die dacht dat ik hier veilig was. Ik probeer mijn opkomende ergernis te verbergen en zeg met grote stelligheid: ‘Raïscha zit boven op mij te wachten.’ Ik wijs naar het dak. Het is merkwaardig dat mijn tolk geen poolshoogte is komen nemen, de eerste dagen van onze tocht gedroeg ze zich als mijn schoothondje, maar waarschijnlijk is ze al even afgepeigerd als ik door alle gesprekken die ze onophoudelijk moest vertalen. Bovendien heeft zij veel meer last dan ik van haar maandstonden, hoewel we ze alle twee tegelijk en dat op een ander moment dan normaal in onze cyclus, hebben gekregen. Dat we ineens allebei menstrueerden, was een behoorlijke schok omdat we daardoor beseften hoezeer wij tweeën, de Europese en de Indiase vrouw, aan elkaar gelijk waren, maar ook aan de ongeletterde Dalitvrouwen. Dat bracht mijn tolk nog het meest van haar stuk want hoe ruimdenkend ze ook is, ingeslepen vooroordelen verdrijf je niet van vandaag op morgen.

‘Nee, zelfs Raïscha slaapt al,’ zegt hij, zo zelfverzekerd als zijn moeder vanmiddag klonk. Ik denk dat hij bluft en ik probeer zijn bluf op een andere manier te counteren door – toegegeven het is een beetje treiterig – te vragen of hij zijn toekomstige bruid al kent.

Hij kleurt rood en fluistert ja.

‘En?’

‘Ze is mooi, attent en slim. Ze kan lezen en schrijven en zingt met een mooie stem.’

Ik vraag naar haar leeftijd.

Veertien, zegt hij.

En hij?

Zeventien luidt het antwoord.

Ik zet weer een stap van hem vandaan, dichter in de richting van de neemboom die met zijn enorme kruin geen schijntje licht doorlaat. Van de neemboom wordt olie gemaakt die je huid soepel en zacht houdt. Zijn bovenlijf blinkt alsof hij met die olie is ingesmeerd, zijn vel weerkaatst de maneschijn.

Er valt een druppel uit de handdoekwrongel rond mijn haren. Ik trek die handdoek weg en schud mijn lange blonde haren los. Ik besef dat ik hiermee een grens riskeer te overschrijden. Maar so what, denk ik erbij.

‘Miss, only one kiss.’

Wat is nu een kus? En hij is zo mooi. Ik hoef het niet te laten voor mijn partner want die relatie is een aflopende zaak, deze reis een uitvlucht om met mezelf in het reine te komen. Ik ben 32, verlang naar passie en deze jongeman beroert mijn ziel en mijn gemoed. Mijn tepels schuren tegen de badhanddoek, mijn benen worden weker, ik voel het vocht langs mijn dijen. Ja, natuurlijk wil ik dat hij me aanraakt. Ja, natuurlijk wil ik hem kussen.

Dan denk ik aan de grijze vrouw met de haakneus, ik huiver want ik herinner me haar woede over de schanddaden die ze vertelde. En dan denk ik aan zijn moeder, waardoor ik het helemaal niet meer kan want zijn moeder is jonger dan ikzelf ben. Vrijen met haar zoon zou aanvoelen als een merkwaardige vorm van incest.

‘Sorry,’ zeg ik. ‘Ik ben moe. Heel moe. Ik wil slapen op jullie dak.’

‘Ik zal de hele nacht aan je denken,’ zegt hij.

Ik ook, ik ook, denk ik bij elke trede.

Boven leg ik mijn bundeltje kleren op het dak, ik zie Raïscha slapen en draai me om en ga terug naar beneden, naar de mimosa.

Hij is nergens meer te bekennen.