De wind staat goed

Deze lente waait de wind de goede kant uit. We zijn opnieuw met podcasts over tentoonstellingen hedendaagse kunst gestart, na Laure Prouvost in Tilburg gingen we naar Beaufort aan de Belgische kust en dan naar de triënnale in Brugge. We trokken onze stoute schoenen aan en vroegen een accreditatie voor de biënnale van Venetië. Eerste week geen reactie, de tweede en derde ook niet. We voerden het plan af. Tot vorige vrijdag. Opeens. Uitgenodigd. De persdagen zijn al volgende week. We gaan dat gewoon doen. Naar Venetië.

Nog belangrijker is dat het boek over Elise er komt. En hoe. Een tijdlang leek het een hopeloze zaak. Op een dag bedacht ik dat ik een belangrijke foto van haar leven niet had gemaakt: die van het huis waarin ze haar jeugd beleefde. Ik stopte aan het Stuivenbergziekenhuis, stapte uit de auto, maakte deze foto en voor ik naar huis reed, keek ik naar mijn mails. Daarin verscheen het zwart op wit: Pelckmans wil Elise uitgeven. Inleveren op 1 juni, verschijnen op 1 september. Het wordt een mooie (en drukke) zomer.

Wat voeg ik toe?

De voorbije jaren heb ik veel over de Tweede Wereldoorlog gelezen, romans en non-fictie boeken, soms waren dat fantastische leeservaringen, soms schabouwelijke, soms afschuwelijke.

In elk geval werden er al bibliotheken volgeschreven met boeken over de Tweede Wereldoorlog.

Wat kan ik hier nog aan toevoegen?

Mijn eigentijdse vrouwelijke blik. Met mijn visie ben ik in de archieven op zoek gegaan naar wie Elise Nahon-Hofkens was en in welke mate ze slachtoffer en in welke mate ze dader is geweest.

De ondertitel blijft De tragedie van Elise Nahon, maar in plaats van Ze gaf de namen luidt de titel van het boek nu Spreken of Breken, net zoals de eerste woorden van het boek zelf.

Het liefst altijd op stap

In de Zennevallei drink je…

De Kunstmanen met Geuze in Beersel.

We zijn lekker bezig, de zesde podcast van de Kunstmanen staat online. Eindelijk. We vonden onze eerste versie van GIST niet goed genoeg maar ik zat meteen na die eerste opname in mijn eentje in de Ardennen te schrijven en dus werd de opname en de release even uitgesteld.

In de Ardennen kon ik vijf dagen aan een stuk me concentreren op het herschrijven van de tragedie van Elise, nu met Ze gaf de namen als titel. Helemaal klaar is het manuscript nog niet, maar het is zichtbaar beter. Later meer.

Figurant in de krant – niet in het leven

In deze aflevering van de Kunstmanen komen de curatoren Edith Doove en Michaël Vandebril en de inspirator van het vernieuwde Watou Koen Vanmechelen aan het woord. De kunstmanen bespreken de meest inspirerende kunstwerken en Veerle Bueds leest fragmenten uit de mooiste gedichten. Nog tot 3 september in Watou.

De Kunstmanen hebben zich begin juli een weekend lang in Watou geamuseerd. Tijdens de beklimming van de zandzakjes op de grens met Frankrijk vond de fotograaf van De Standaard ons, de Kunstmanen, zelfs zo interessant dat we in de krant verschenen.

Kunstmanen, ons nieuwe project

Kunstmanen is onze podcast over tentoonstellingen hedendaagse kunst.

Daniël en ik bezoeken graag tentoonstellingen, vooral tentoonstellingen hedendaagse kunst. En we willen er graag over vertellen want dat verplicht ons om beter te kijken en te luisteren waardoor we er meer plezier aan beleven.

De eerste podcast (zeg maar podflash) gaat over The Seduction of the Bureaucrat, een tentoonstelling in de Garage in Mechelen, deze tentoonstelling loopt tot 4 juni ’23. (zie hiervoor spotify).

De tweede podcast gaat over The River of Rebirth, een tentoonstelling in Z33 in Hasselt. Deze tentoonstelling loopt tot 20 augustus ’23.

Het onderzoek naar Elise

Amper 50.000 Vlamingen hebben zich na de Tweede Wereldoorlog laten erkennen als weerstander, dat is minder dan de helft van de 140.000 erkende verzetsstrijders in België. Toch hebben zij 1600 neergeschoten Britse piloten helpen vluchten, duizenden Joodse kinderen en volwassenen en nog meer Vlaamse onderduikers onderdak en voedsel gegeven, tientallen clandestiene bladen verspreid, inlichtingen doorgegeven aan de regering in Londen en al dan niet gewapend sabotagedaden verricht aan de spoorwegen, de telefoonlijnen of de installaties van de Duitse bezetter.

De Duitse repressie was onvoorstelbaar. Verzetslieden die werden betrapt, kregen een onevenredig zware straf.  Ook de represailles waren onevenredig hevig.  Daarom hielden veel mensen de veilige kant, zoals Jan Brokken het in De vergelding, een dorp in oorlog, noemt. ‘De ondergrondse werd met een bang oog bezien en tegen het einde van de oorlog zelfs met een boos.’ Volgens deze Nederlandse schrijver groeide de angst voor mogelijke represailles na daden van verzet uit tot een collectieve psychose waardoor het verzet veel goodwill verspeelde.

De werktitel van mijn boek De tragedie van Elise Nahon zou evengoed De tragedie van het linkse verzet in Antwerpen kunnen zijn. Het is een poging om enkele van deze verzetsstrijders na tachtig jaar in hun eer te herstellen.

Over de meeste verzetsstrijders lees je niet per se slechte dingen, wel over Elise. Zij zou jaloers geweest zijn, zelfs een opportunistische nymfomane, een lichtekooi. Was ze dat werkelijk? Of lag het aan de tijd dat een jonge, mooie vrouw die na martelingen verraad pleegde, als een wuft en verwend wicht werd voorgesteld? Zou ik haar in een ander daglicht kunnen stellen omdat de tijden zijn veranderd. Zou ik als vrouw veel meer een empatische bril kunnen opzetten dan de vroegere geschiedschrijvers die zonder uitzondering mannen waren?

Informatie op het internet

Om een antwoord te vinden op deze vragen ben ik op zoek gegaan naar de bronnen. Op www.antwerpenherdenkt.be vond ik veel basisinformatie, net zoals op www.belgiumwwii.be. Daarna kon ik dieper graven in het rijksarchief, de Dienst Archief Oorlogsslachtoffers op de Luchtvaartsquare aan Brussel-Zuid, het depot Cuvelier in de Hopstraat vlakbij de Dansaertwijk en de erkenningsdossiers in Anderlecht. Thuis las ik op www.warpress.be alle edities van de Rode Vaan, Het Vrije Woord en België Vrij. Ik ben ook teruggekeerd naar Antwerpen, naar mijn geboortestad. Net zoals Elise doorkruiste ik te voet Antwerpen van noord naar zuid, van oost naar west en vond vooral in het Felixarchief aan de Oude Leeuwenrui een schat aan informatie, met zelfs de PV’s per Antwerpse wijk en per oorlogsjaar, maar ook het personeelsdossier van de leerkracht Elise Nahon-Hofkens met alle documenten van haar korte carrière, inclusief haar sollicitatiebrief en het besluit van de gemeenteraad om haar te rehabiliteren. Haar diploma heb ik niet gevonden maar  wellicht heeft ze die aan de normaalschool voor meisjes in de Lange Gasthuisstraat behaald.

De archieven induiken

Daarnaast heb ik een heel jaar lang op elk vrij moment archieven bezocht. Naast het Antwerpse stadsarchief in het Felixpakhuis ging ik naar het akelige en daardoor steengoede museum in Breendonk, maar ook naar de rijksarchieven in Brussel. Daar kon ik veel informatie vinden over de verzetsdaden en de erkenningen van de verzetslui rondom Elise. In het prachtige gebouw van de Prévoyance Sociale kon ik zelfs een interview met Elises man, Vital Nahon beluisteren, opgenomen in 1990.

Dan zag ik pas dat er naast de in- en uitgeschreven gedetineerden ook een getal stond, het aantal burgers, onderverdeeld in mannen en vrouwen, die in de Duitse afdeling zaten. Op 30 en 31 juli 1943, maar ook de eerste dagen van augustus bleef het aantal vrouwen in de Duitse afdeling op 75, terwijl de andere cijfers voortdurend veranderden. Op 30 juli waren er in totaal 639 gevangenen onder wie 198 in de gewone en 447 in de Duitse afdeling, op 1 augustus in totaal 644 onder wie 452 in de Duitse afdeling. Maar van de Duitse afdeling werden blijkbaar geen fiches opgemaakt of toch alleszins niet bewaard. Ook al namen de Burgers van de Duitse afdeling meestal in aantal toe, nergens is er die dag een naam te bespeuren.

Drie keer ben ik ook naar Beveren gereden. In de oude legergebouwen zocht ik naar het aantal dagen dat Elise in de Antwerpse gevangenis in de Begijnenstraat zat. De eerste keer vond ik haar naam niet eens. Er zat niets anders op om het Dagboek der Ingeschreven en Afgeschreven Gedetineerden van voor tot achteren door te nemen. Hier las ik waarvoor mensen tijdens de oorlog in de gevangenis belandden. Naast diefte, openbare dronkenschap, heling en moord deden mensen ook aan melkvervalsing en -verkoop, sluikslachting en vruchtafdrijving. Elke tijd leidt blijkbaar tot specifieke overtredingen, het doet me in de verte denken aan de eerste coronalockdown waarin speelpleintjes en banken verboden terrein waren, net zoals samenscholingen.

Pas na een tijd leerde ik (nota bene in Brussel) dat ik daarvan toch de archieven kon inzien mits toelating van de Procureur des Konings van Antwerpen. Dan las ik dat Elise veel meer dan een paar dagen in de gevangenis in de Begijnenstraat doorgebracht zoals ik elders las, namelijk vanaf 31 juli tot en met  21 september 1943, en dat op het moment dat Charlotte, Jeanne, Rebecca en Bruxla er ook gevangen zaten. Zij hoorden bij de 75 vrouwen van de Duitse afdeling van de vrouwelijke gevangenis op dat moment. Dàt had ik nog nergens anders gelezen en is ook iets heel anders dan de steeds weer gekopieerde versie waarbij de Brusselse afdeling van de Sicherheitspolizei haar na een paar dagen uit de gevangenis haalde omdat ze voor hen zo waardevol zou zijn geweest.

Ik ging een derde keer naar Beveren omdat ik pas na mijn tweede bezoek hoorde dat ik er toch het onderzoek naar het overlijden van Elise kon inkijken. En weer bleek de werkelijkheid straffer en rijker dan ik tot nog toe kon verzinnen. Passages die vaag waren kon ik duidelijker gaan inkleuren, onduidelijke relaties werden scherpgesteld. Ik kon aan de laatste fase van het schrijfproces beginnen.

Elise, een ware tragedie

Om het verhaal van mijn vader en mijn familie in een Antwerps dorpje tijdens de oorlog te kunnen schrijven, moest ik veel meer over de oorlog te weten komen. Ik begon te lezen, bezocht Breendonk en het Felixarchief in Antwerpen, maar ik vond weinig aanknopingspunten. Ik stootte wel op een ander verhaal, het hele tragische verhaal van Elise. Dat verhaal ben ik nu aan het schrijven.

Het is moeilijk om dit verhaal in een hokje onder te brengen, het is zowel een historisch literaire non-fictieverhaal als een docuroman. Door de ontbrekende stukken in haar leven te verzinnen, ontstaan de vragen spontaan en kan ik in de archieven verder naar oplossingen zoeken. Die oplossingen blijken meestal veel onwaarschijnlijker te zijn dan ik zelf had verzonnen. Zowel het verhaal en de zoektocht zijn spannend, waardoor ik heel gelukkig ben dat ik de tijd vind om dit te kunnen uitschrijven.

Altijd aan de schrijf

Het zal niet aan mijn inspiratie liggen en evenmin aan mijn doorzettingsvermogen dat er momenteel geen nieuw boek van me in de winkel ligt.

Van corona tot het afgesloten wereldje, van verplichte jeugdigheid tot de ondoordringbaarheid van de boekenmarkt, je kunt het zo gek niet bedenken, maar alle redenen zijn voor de honderd procent waar.

Toch ben ik aan de laatste fase bezig van mijn project Generatie X wordt zestig en zet ik schoorvoetend stapje voor stapje verder aan het Verzet in Oorderen.

Je hoort dus nog van mij.

Liefste peter,

Oorderen, 1 januari 1967

Op 31 december 1966 kwamen we voor de laatste keer met de hele familie samen op oudjaar. Vanaf dat moment zou de wereld compleet veranderen. 

Niet alleen voor mij werd 1967 een scharnierjaar omdat ik mijn eerste communie deed, verhuisde en van school en vriendinnen veranderde. Voor veel andere mensen was 1967 al even belangrijk. The summer of ’67 betekende voor al wie er bij betrokken was een enorme mentale omwenteling, even belangrijk als pakweg de ontdekking van Amerika of de Franse revolutie. 

1967 maakte een einde aan onze eigen middeleeuwen, het luidde het einde in van de naoorlogse periode, die tijd van karigheid en middelmatigheid. Vanaf dan was het geen kwestie van overleven meer, maar van consumeren, het liefst nylon, formica en oranje plastic. Nieuwe producten met nieuwe namen wedijverden om de modernste te zijn.

Om net over middernacht stond ik toen voor de eerste keer boven op een stoel aan de lange tafel die het café Het Kruiske in tweeën deelde. Al mijn neven en nichten waren er, al die grote neven en nichten die al op de middelbare school zaten terwijl ik nog maar pas had leren lezen en schrijven. Enkel de kinderen die op de lagere school zaten, lazen hun brief voor, die van het middelbaar deden daar niet aan mee. Maar die groten leerden ons wel toffe liedjes want we zongen die nacht, we zongen, we zongen de Vlaamse klassiekers: van op ‘de purperen hei’ tot ‘ik heb een tante in Marokko’. Voor het eerst in mijn leven bleef ik op tot na middernacht. Voor het eerst verdiende ik een briefje van twintig frank, zo eentje met het atomium achter de nek van koning Boudewijn, gewoon omdat ik een brief voorlas.

Die nieuwjaarsbrief had ik geschreven op mijn school in de Luchtbal, een moderne school, in een moderne stad. Nu is de Luchtbal een gekleurde achterstandswijk, maar toen woonden moderne arbeiders en klerken met hun gezinnen in die torenhoge gloednieuwe flatgebouwen. De flats hadden een badkamer met een bad erin, daar kon je in baden maar toen bewaarden de meeste mensen er hun aardappelen, er was in die flat nergens anders plaats voor honderd kilo in juten zakken. 

Maar wij woonden in Oorderen, een dorpje in de Antwerpse haven dat al grotendeels plaats had moeten ruimen voor dokken, containerterminals en General Motors. Ook wij zouden in 1967 moeten verhuizen, maar dat wisten we nog niet met oud-in-‘t-nieuw. En dat General Motors binnen de vijftig jaar al weer uit Antwerpen zou zijn vertrokken, geeft al helemaal een wrang smaakje aan al wat wij toen modern vonden. Die wrangheid mochten we al eerder proeven, wij mensen van daar, want een paar maand eerder, in de herfst van 1966 waren alle vruchtbare velden en weiden van de polders onder water gezet. Toen het in december hard begon te vriezen, kocht mama noren in Bergen op Zoom. Die bonden we onder onze schoenen en zo leerden we schaatsen op het ijs op de weiden. Het was koud en nat en helemaal niet plezant want we hadden maar een paar noren en ik had twee oudere broers.  Op het gladde ijs kon je niet hard genoeg rennen om het warm te krijgen. Bovendien kon je nergens tegen leunen en waar de weiden omheind waren met prikkeldraad, stonden er plasjes water. Ik was in zo’n plasje gevallen, er stak een pinneke uit het ijs. Mijn hand had gebloed.

Niet alleen in de polders, ook in onze keuken stond die winter het water tien centimeter hoog. we liepen over houten paletten van de tafel naar het aanrecht. Op dat aanrecht zette mama op zaterdag het roze plastic bad. We mochten er zelfs even met plastic waspoederbakjes in het water spelen voor mama ons met een washandje afboende zodat we na de handdoekenbeurt helemaal roodgewreven bij de kolenkachel zaten. Nog geen jaar later zouden we centrale verwarming en ook een badkamer hebben, met warm lopend water en twee wc’s in plaats van eentje buiten die we ook nog deelden met het volk dat naar het café kwam. En in de ogen van mijn ma was dat geen goed volk. Modern goed volk zat niet op café.

Op die oudejaarsdag had het gesneeuwd. Het was een bar koude dag. Toch had ik samen met mijn twee oudere broers bij de buren nieuwjaarkezoete gezongen volgens de oude Oorderse lyriek: ‘Nieuwjaarke zoete, het varken heeft vier voeten, vier voeten en een kaske, ik ben Jul van Bouwels maske.’ Mijn broers zongen hun variant samen. Bij hen geen kaske maar een boengeske, elke broer was een Jul van Bouwels joengeske.

Ik denk dat mijn grootouders niet meer wisten hoe dat liedje ging en ze dat verzonnen hadden. We hebben dat daarna nooit meer zo gezongen, want een jaar later woonden we niet meer in Oorderen. We kwamen als inwijkelingen twintig kilometer verderop in een dorp waar het op sommige vlakken moderner was en waar ze andere liedjes zongen. 

De buren waar we nieuwjaarkezoete gingen zingen, waren van de familie. Nonkel Louis was een broer van moemoe en die had ons alle drie zowaar een reep Jacqueschocolade gegeven. Toen we die repen wilden verstoppen, zaten moemoe en mama samen in de keuken kroketten te duwen. Het jaar tevoren draaiden ze die nog in de palmen van hun hand, zoals ze ballekes draaiden voor bij de kriekskes, maar nu hadden ze een geel machientje gekocht op de Jaarbeurs van Kapellen en aten we kroketten zoals je die in de winkel kon kopen. Ik denk dat we daar gebraad bij aten en erwtjes met worteltjes of misschien boontjes of appelmoes. Groenten en fruit hadden ze in die zomer nog in weckpotten opgelegd en in een grote bak opgekookt. Dat was toen ook zo voor het laatst. In de zomer van 1967 kochten we een diepvriesbak waar je oneindig veel zakjes en dozen kon instouwen. In het café was er een andere ijsbak geweest. Die zat niet met een snoer in de muur, maar daarvoor werd het ijs elke zaterdag met een rode bestelwagen gebracht. Het waren balken ijs, die hielden de vaten en de flesjes bier koel, maar ook het vlees. 

Want dat gebraad met nieuwjaarsnacht kwam van ons eigen varken dat de slachter in stukken had gehouwen. We hadden mogen helpen, wij mochten het bloed opvangen om daarmee ’s avonds bloedworst te draaien. Bloedworst kwam pas aan de beurt als alle andere worst in de schoongespoelde darmen van het varken was geduwd.   

En zo eindigde de oude tijd. 

Bij de volgende nieuwjaarsavond zou ons huis in Oorderen afgebrand en onder het zand gespoten zijn, moemoe zou al begraven zijn, vava was dan naar Zandvliet verhuisd en wij naar Putte-Kapellen. 

Vanaf de volgende nieuwjaarsavond kwamen mijn grote nichten en neven niet meer mee, ze moesten toch geen nieuwjaarsbrief voorlezen en het kapperssalon van mijn tante en oom in Zandvliet was niet groot genoeg voor al die grote jongens en meisjes. Ik herinner me geen culinaire hoogstandjes op die oudejaarsavonden. We aten de jaren nadien telkens ongeveer hetzelfde menu als die laatste keer in Oorderen, op dezelfde manier bereid, elk jaar een beetje moderner.