Bodysurfing

‘Op de afgesproken dag, op de afgesproken plaats, zelfs op het afgesproken tijdstip zat ik twintig jaar geleden in Manila op mijn studielief Paul te wachten. We zouden elkaar weer zien in een pension vlakbij de oceaan, precies een half jaar na zijn vertrek naar Australië.’

Zoals zo dikwijls wandelt de geoefende spreekster Johanna traag heen en weer over het podium en vertelt het verhaal van haar succesvolle carrière.

‘Tijdens mijn eerste wandeling langs de kustboulevard wilde ik dolgraag in het azuurblauwe water duiken maar de grote rioolbuizen die in de golven uitkwamen, hielden me tegen. Bovendien was dat strand vuil. Dus ging ik de stad in. Uren zat ik die eerste dag in dure taxi’s die in de file stonden.’

‘De tweede dag zou hij komen, dat wist ik zeker. Maar toen hij er om twee uur in de namiddag nog niet was, dook ik opnieuw in de drukte van de miljoenenstad. Dat deed ik ook de volgende dagen. Ik bezocht het Spaanse koloniale deel, de glimmende zakenbuurt Makati, of Rizal park. Ik nam de bus of sprong mee achterin een jeepney en leerde zo goedkoop door de stad te reizen. In het pension ontmoette ik bij een flesje San Miguel-pils of een exotische vruchtenshake andere backpakkers, van alle continenten. In het begin luisterde ik graag naar hun verhalen, maar na een week wilde ik zelf meer van de Filippijnen zien en liet ik voor Paul een boodschap en een adres achter bij de receptie.’

Ze kijkt in de ogen van mensen die op verschillende plaatsen in de zaal benieuwd het vervolg afwachten. In de folder van de businessclub stond ze aangekondigd als een zakenvrouw die zowel creatief was als gehaaid.

‘Ik reisde naar een strand dat rijke Filipino’s frekwenteren om er te zwemmen en te bodysurfen. Elke morgen ging ik de zee in. Ik gooide graag mijn hele lichaam boven op zo’n golf en liet me dan richting het strand meevoeren. Elke keer wanneer ik zo magistraal uit de zee kwam, hoopte ik dat Paul zou arriveren en me zou zien zegevieren op de golven.’

‘Op een morgen sprong ik in een veel te grote golf die heel laat en heel ver op het strand uiteenspatte. Mijn voorhoofd schoof over het zand, onelegant probeerde ik recht te krabbelen en zo gauw ik op mijn benen kon staan, voelde ik aan de schaafwonde op mijn voorhoofd.’

‘”Zullen we samen? Kom dan…” Ik keek op naar die welluidende stem, de stem van Junior, de mooie jongen die een dag eerder met zijn vrienden op het strand aan het volleyballen was. Telkens sprong hij toen precies op het juiste moment op om de bal aan het net tegen te houden of liet hij met een stevige smash de tegenpartij in het zand bijten.’

‘”Kom dan,” zei hij gisteren ook treiterend tegen de andere volleyers die de bal niet over het net kregen, en wanneer de bal dan uiteindelijk toch aan zijn kant terechtkwam, sloeg hij hem gezwind weer over het net.

“Buitenspel,” riepen de anderen opgelucht en hij lachte breed. Later die avond vroegen die jongeren of ik meekwam naar hun kampvuur en werd ik aan Junior voorgesteld. Ik bleef niet lang omdat ik moeder had beloofd te bellen. Dat lukte niet meteen en toen ik later weer op het strand kwam, was iedereen al weg en het vuur gedoofd.’

Johanna kijkt rond in de zaal, naar de gekantelde gezichten. De mensen luisteren nog altijd vol aandacht. Geroutineerd aarzelt ze even voor ze verder vertelt.

‘Ik slikte, durfde ik dit wel? Durfde ik met die Junior in zee? Het zweet parelde onder zijn neus. Zijn nachtblauwe zwembroek zat een beetje te laag zodat er een streepje lichtbruin vel tevoorschijn kwam dat sensueel afstak tegen de rest van zijn donkere lijf.’

‘Hij trok zijn zware wenkbrauwen op. “Ik heb je zien surfen, Joannita. Je kunt het al goed. Ik kan je nog een paar technieken leren. Zullen we nu samen?”’

‘Dat de golven vandaag bijzonder hoog razen, merkte ik op.’

‘Hij kneep zijn ogen een beetje toe en met een zweem van spot zei hij: “Of durf je niet?”’

‘Nee, dat was het niet. Het liefst van al wilde ik dit met Paul doen maar als hij niet kwam opdagen, kon ik net zo goed met deze Adonis in het water lopen, hand in hand, om dan met onze lijven op het kolkende water terug aan land te komen.’

In de hele zaal is er maar één iemand die zich op zijn stoel verdraait. Alle anderen zijn een en al concentratie.

‘Nog altijd beukten de golven krachtig tegen het strand. In plaats van enkele tientallen meter verder in zee zoals op de andere dagen vielen ze nu pas bruisend uit elkaar op het moment dat ze het zand raakten. Ik voelde opnieuw aan de schaafwond en zei dat het zwaar weer werd. Hij haalde de schouders op en keek naar de zeldzame schapenwolken aan de blauwe hemel. “Dat zwaar weer is pas voor straks,” zei hij. “Veel later, wanneer de vissers vannacht de zee opgaan, kan het gevaarlijk worden. Nu niet, nog niet, er staat geen briesje. Kom dan, kom Joannita.”

‘Met het eelt op de muis van zijn hand tegen mijn zachte vel en met zijn adem in mijn nek waadden we het water in. We sprongen tegelijk over de eerste lage golven. Mijn huid reageerde op de kou met kippenvel maar daar trok ik me niets van aan want ik liep met de mooiste jongen van het strand het water in. Als Paul nu arriveerde, zou dit als een priem van jaloersheid doorheen zijn hart steken. Ik was zeker dat hij zich diep zou schamen omdat hij zo laat op de afspraak was.’

‘Maar Paul kwam op dat moment niet aan. Ik zwom met die jongen een eind in zee en kwam dan proestend weer boven water. Ik stond met de voeten op de grond, quasi achteloos voelde ik zijn arm tegen mijn rug. Samen keken we achterom en dan naar elkaar. Tegelijk bewogen we het hoofd heen en weer, nee nu niet, deze golf lieten we liever voorbijrazen, deze mocht hard op het strand inbeuken, maar niet met ons erbij.’

“De volgende,” riep hij toen.

‘Lachend knikte ik. Nu moest Paul op het strand aankomen en me zien. Want ja, de volgende golf was perfect, die golf mocht ons dragen.’

‘Precies op het moment dat de golf hoog achter ons de muil opende, sprong ik. Een fractie later was de golf op zijn hoogst en gooide ik mijn lijf er bovenop.’

Ze weet het nog zo goed, ook dat op het moment dat zij haar lichaam rechtte er ineens een vinger in haar vagina gleed. Woedend was ze geworden. Woedend schopte ze Junior weg. Zo hard ze kon. Nijdig keerde ze zich om haar as en schopte nog een keer.

‘Ik draaide me om en om en maaide met mijn armen in de golven. Het wilde water droeg me verder, ik lag er nu bovenop, op mijn rug en ik dacht aan Paul. Kijk dan toch riep ik naar hem, ook al was hij nog altijd niet op dit strand aangekomen. Voor de golf aan land kwam, draaide ik me nog eens om en om en met mijn kop in kas rolde ik over het zand ter aarde, net zoals Afrodite, bedacht ik.’

‘Toen ik opstond, keek ik om me heen. Hij was nergens te bekennen. Paul niet, maar Junior ook niet. De golven bleven botsen tegen het strand, ze schuimden bruisend uit elkaar, maar Junior kwam niet aan land. Ik liep over het hete zand heen en weer tot mijn voeten zeer deden en ik in paniek in het strandpaviljoen ging vertellen wat er was gebeurd. De volgende uren bleef ik turen naar het heen en weer varende reddingsteam. De Zodiac van de redders dobberde vervaarlijk heen en weer, en de golven beukten almaar harder tegen het zand, de zee kwam met steeds hoger bruisend schuim aan land. De zon zakte ineens snel, heel even was de zee wijnrood, dan viel de nacht.’

‘De redders konden Junior niet vinden, ze moesten hun werk staken. Pas een dag later werd de jongen gevonden, een dorp verderop. Dood. Ik was in chock en trok me terug op het terras van mijn rieten huisje. Uren deed ik die eerste dagen over een fruitsla, ik prikte een voor een de blokjes ananas, papaya en mango uit de bowl. Daarna staarde ik naar het zand. Ik vond geen plezier meer in de zee, de baren of de golven.’

Johanna lijkt uit een trance terug te keren en meteen weer in de realiteit te belanden. Haar gezicht houdt ze strak in de plooi, in de volgende zinnen wil ze niet te veel emotie leggen.

‘Paul is nooit komen opdagen, niet de volgende dagen, noch de volgende weken. Hij kwam me niet troosten. Ik bleef alleen op dat strand, dat bodysurfen interesseerde me niet meer, ik ging niet meer zwemmen maar maakte wel lange strandwandelingen, wachtend op iets, al wist ik niet op wat. Elke dag dacht ik minder aan Paul en meer aan Junior. Ik wandelde altijd gebukt, ik keek naar de ribbeltjes in het zand waar de schelpen zich bij eb ophoopten en krabde het parelmoer eraf om het op mijn tekeningen te plakken. Dit was mijn manier om de dood van Junior te verwerken, en om Paul te vergeten.’

‘Ik legde verzamelingen aan, van de ronde schelpen, de ovalen schelpen, de kleine en de grote schelpen. Met een spijker die ik op het strand vond, klopte ik gaten in mijn verzameling parelmoer, dan vijlde ik het parelmoer rond tot knoopjes en naaide ze op mijn nieuwe bikini. De dag erna tekende ik een beter model, ik kocht stof, naaide een boven- en onderstel met de hand en versierde ze met schelpen.’

Opnieuw kijkt Johanna naar haar geïnteresseerde publiek. Ze glimlacht zelfverzekerd. ‘Deze gebeurtenissen vormen de basis van mijn lingeriecollectie Joannita.’ Bij de presentatie over de onstaansgeschiedenis van haar eerste lingeriecollectie verzwijgt ze alleen dat van die vinger en die vagina. Daar heeft niemand zaken mee.

Vanop het podium beantwoordt ze de vragen, dan gaat ze de trap af voor de receptie van de businessclub.

‘Ik kom me excuseren,’ zegt ineens een grijze man.

Ze hapt naar adem, die stem herkent ze meteen, ook die donkere ogen.

‘Te laat, Paul. Voor bijpraten is het nu te laat,’ zegt ze afgemeten.