Liefste peter,

Oorderen, 1 januari 1967

Op 31 december 1966 kwamen we voor de laatste keer met de hele familie samen op oudjaar. Vanaf dat moment zou de wereld compleet veranderen. 

Niet alleen voor mij werd 1967 een scharnierjaar omdat ik mijn eerste communie deed, verhuisde en van school en vriendinnen veranderde. Voor veel andere mensen was 1967 al even belangrijk. The summer of ’67 betekende voor al wie er bij betrokken was een enorme mentale omwenteling, even belangrijk als pakweg de ontdekking van Amerika of de Franse revolutie. 

1967 maakte een einde aan onze eigen middeleeuwen, het luidde het einde in van de naoorlogse periode, die tijd van karigheid en middelmatigheid. Vanaf dan was het geen kwestie van overleven meer, maar van consumeren, het liefst nylon, formica en oranje plastic. Nieuwe producten met nieuwe namen wedijverden om de modernste te zijn.

Om net over middernacht stond ik toen voor de eerste keer boven op een stoel aan de lange tafel die het café Het Kruiske in tweeën deelde. Al mijn neven en nichten waren er, al die grote neven en nichten die al op de middelbare school zaten terwijl ik nog maar pas had leren lezen en schrijven. Enkel de kinderen die op de lagere school zaten, lazen hun brief voor, die van het middelbaar deden daar niet aan mee. Maar die groten leerden ons wel toffe liedjes want we zongen die nacht, we zongen, we zongen de Vlaamse klassiekers: van op ‘de purperen hei’ tot ‘ik heb een tante in Marokko’. Voor het eerst in mijn leven bleef ik op tot na middernacht. Voor het eerst verdiende ik een briefje van twintig frank, zo eentje met het atomium achter de nek van koning Boudewijn, gewoon omdat ik een brief voorlas.

Die nieuwjaarsbrief had ik geschreven op mijn school in de Luchtbal, een moderne school, in een moderne stad. Nu is de Luchtbal een gekleurde achterstandswijk, maar toen woonden moderne arbeiders en klerken met hun gezinnen in die torenhoge gloednieuwe flatgebouwen. De flats hadden een badkamer met een bad erin, daar kon je in baden maar toen bewaarden de meeste mensen er hun aardappelen, er was in die flat nergens anders plaats voor honderd kilo in juten zakken. 

Maar wij woonden in Oorderen, een dorpje in de Antwerpse haven dat al grotendeels plaats had moeten ruimen voor dokken, containerterminals en General Motors. Ook wij zouden in 1967 moeten verhuizen, maar dat wisten we nog niet met oud-in-‘t-nieuw. En dat General Motors binnen de vijftig jaar al weer uit Antwerpen zou zijn vertrokken, geeft al helemaal een wrang smaakje aan al wat wij toen modern vonden. Die wrangheid mochten we al eerder proeven, wij mensen van daar, want een paar maand eerder, in de herfst van 1966 waren alle vruchtbare velden en weiden van de polders onder water gezet. Toen het in december hard begon te vriezen, kocht mama noren in Bergen op Zoom. Die bonden we onder onze schoenen en zo leerden we schaatsen op het ijs op de weiden. Het was koud en nat en helemaal niet plezant want we hadden maar een paar noren en ik had twee oudere broers.  Op het gladde ijs kon je niet hard genoeg rennen om het warm te krijgen. Bovendien kon je nergens tegen leunen en waar de weiden omheind waren met prikkeldraad, stonden er plasjes water. Ik was in zo’n plasje gevallen, er stak een pinneke uit het ijs. Mijn hand had gebloed.

Niet alleen in de polders, ook in onze keuken stond die winter het water tien centimeter hoog. we liepen over houten paletten van de tafel naar het aanrecht. Op dat aanrecht zette mama op zaterdag het roze plastic bad. We mochten er zelfs even met plastic waspoederbakjes in het water spelen voor mama ons met een washandje afboende zodat we na de handdoekenbeurt helemaal roodgewreven bij de kolenkachel zaten. Nog geen jaar later zouden we centrale verwarming en ook een badkamer hebben, met warm lopend water en twee wc’s in plaats van eentje buiten die we ook nog deelden met het volk dat naar het café kwam. En in de ogen van mijn ma was dat geen goed volk. Modern goed volk zat niet op café.

Op die oudejaarsdag had het gesneeuwd. Het was een bar koude dag. Toch had ik samen met mijn twee oudere broers bij de buren nieuwjaarkezoete gezongen volgens de oude Oorderse lyriek: ‘Nieuwjaarke zoete, het varken heeft vier voeten, vier voeten en een kaske, ik ben Jul van Bouwels maske.’ Mijn broers zongen hun variant samen. Bij hen geen kaske maar een boengeske, elke broer was een Jul van Bouwels joengeske.

Ik denk dat mijn grootouders niet meer wisten hoe dat liedje ging en ze dat verzonnen hadden. We hebben dat daarna nooit meer zo gezongen, want een jaar later woonden we niet meer in Oorderen. We kwamen als inwijkelingen twintig kilometer verderop in een dorp waar het op sommige vlakken moderner was en waar ze andere liedjes zongen. 

De buren waar we nieuwjaarkezoete gingen zingen, waren van de familie. Nonkel Louis was een broer van moemoe en die had ons alle drie zowaar een reep Jacqueschocolade gegeven. Toen we die repen wilden verstoppen, zaten moemoe en mama samen in de keuken kroketten te duwen. Het jaar tevoren draaiden ze die nog in de palmen van hun hand, zoals ze ballekes draaiden voor bij de kriekskes, maar nu hadden ze een geel machientje gekocht op de Jaarbeurs van Kapellen en aten we kroketten zoals je die in de winkel kon kopen. Ik denk dat we daar gebraad bij aten en erwtjes met worteltjes of misschien boontjes of appelmoes. Groenten en fruit hadden ze in die zomer nog in weckpotten opgelegd en in een grote bak opgekookt. Dat was toen ook zo voor het laatst. In de zomer van 1967 kochten we een diepvriesbak waar je oneindig veel zakjes en dozen kon instouwen. In het café was er een andere ijsbak geweest. Die zat niet met een snoer in de muur, maar daarvoor werd het ijs elke zaterdag met een rode bestelwagen gebracht. Het waren balken ijs, die hielden de vaten en de flesjes bier koel, maar ook het vlees. 

Want dat gebraad met nieuwjaarsnacht kwam van ons eigen varken dat de slachter in stukken had gehouwen. We hadden mogen helpen, wij mochten het bloed opvangen om daarmee ’s avonds bloedworst te draaien. Bloedworst kwam pas aan de beurt als alle andere worst in de schoongespoelde darmen van het varken was geduwd.   

En zo eindigde de oude tijd. 

Bij de volgende nieuwjaarsavond zou ons huis in Oorderen afgebrand en onder het zand gespoten zijn, moemoe zou al begraven zijn, vava was dan naar Zandvliet verhuisd en wij naar Putte-Kapellen. 

Vanaf de volgende nieuwjaarsavond kwamen mijn grote nichten en neven niet meer mee, ze moesten toch geen nieuwjaarsbrief voorlezen en het kapperssalon van mijn tante en oom in Zandvliet was niet groot genoeg voor al die grote jongens en meisjes. Ik herinner me geen culinaire hoogstandjes op die oudejaarsavonden. We aten de jaren nadien telkens ongeveer hetzelfde menu als die laatste keer in Oorderen, op dezelfde manier bereid, elk jaar een beetje moderner.  

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *