eerste hoofdstuk van Voor Het Zeggen

Toen de brandweerwagen me met loeiende sirenes voorbijreed, duwde ik harder op het gaspedaal. Al gauw zag ik de rookpluim achter het veld met de eindeloos lange rijen maïsplantjes. De zwarte rook ging de hoogte in, recht naast de vroegere mouttoren aan het Oor-Zeekanaal. Het was het Magazijn dat in brand stond.

In mijn jeugd was het gebied daar aan het kanaal een desolate plek. De industriële archeologie trok alleen amateurfotografen en ghosthunters aan waardoor het verval versnelde. Toen na de recente fusie van de vijf dorpen de gerstsilo van honderdvijftig jaar oud precies in het geografische middelpunt van de nieuwe gemeente Arendam bleek te liggen, liet de huidige burgemeester in die toren een designgemeentehuis inrichten, vol technische hoogstandjes; om daarna in het magazijn ernaast een broedplaats voor startende ondernemers te voorzien. Zo zou wat meer beweging rondom het nieuwe gemeentehuis ontstaan en hadden de prille ondernemers meteen klandizie wanneer de inwoners hun identiteitskaart moesten vernieuwen, voor hun vereniging een zaal kwamen huren of zich, zoals ik nu, gingen aanmelden als nieuwe inwoner.

Toen ik er arriveerde, was er nog geen veiligheidszone afgebakend. De brandweercommandant stond aan de andere kant van de puinhoop met een druk gesticulerende burgemeester te praten. Ze waren het duidelijk over iets niet eens. Plotseling sprong de burgemeester in zijn auto en reed weg.

Verbouwereerd stapte ik in de smeulende rotzooi, de rook benam me de adem. Ik wilde weglopen, maar ik was zo verlamd dat bewegen niet meer lukte. Op automatische piloot begon ik te fotograferen. Brandweermannen in vol ornaat schreden me traag voorbij, als lompe robots. In een rijtje van drie richtten ze een zware slang op een rookslinger. Onhandig trokken ze de slang daarna verder, op zoek naar een volgende rookpluim. De eerste twee brandweermannen hadden lange benen en stapten vlot over de omgevallen resten van wat tot gisteren een pop-up kapperssalon was. De laatste spuitgast was veel kleiner en hij liet zich soms over de rommel heen rollen. Het leek een dwaze scène uit Comedy Capers, en dat alles in het zwart en wit van roet en as. Andere spuitgasten krioelden met gekromde rieken tussen de spullen. Toen beseften ze pas dat ik hen aan het fotograferen was. De leider van het groepje duwde zijn vizier omhoog en riep dat ik daarvandaan moest. ‘Of bent u van de pers? Kom dan deze namiddag om twee uur naar het gemeentehuis. Burgemeester Goossens zal alles uitleggen.’

‘s Middags stonden de meer dan twintig creatieve starters verslagen te luisteren. Te midden van de grote groep gemeenteambtenaren, lokale politici, journalisten, familieleden en sympathisanten keken ze naar burgemeester Corneel Goossens. Vanop de trap in de hal van het gemeentehuis leefde hij zogezegd met hun verlies mee: ‘Het is een regelrechte ramp dat het dak van het Magazijn is ingestort en dat toen een korte maar hevige brand ontstond waardoor jullie stands en voorraden verloren gingen.’ Na die eerste zalvende woorden gaf hij de standhouders alle schuld. Hij was altijd te goeder trouw en overtuigd dat zij zich en hun pop-upwinkeltjes zouden verzekeren. Daarna kankerde hij op de architect die hem een minderwaardig plan zou hebben getekend. De aannemer noemde hij dom. Zelfs de grond trof hier schuld want ze was te nat geweest voor gebruik. Nochtans was het idee van een Japanse wintertuin, bovenop het oude Magazijn waarin de creatieve ondernemers zes weken geleden van start waren gegaan, helemaal aan zijn megalomane brein ontsproten. Dat had hij de voorbije dagen zelf met zoveel woorden in de nationale pers laten optekenen, tijdens de persconferentie over de betekenis van de bomen die naast een theepaviljoen bovenop het dak werden gezet. Als voorzet tot inburgering was ik naar die persconferentie gegaan, zo zou ik mijn nieuwe gemeente beter leren kennen. In het Magazijn had ik toen olijfolie gekocht, een paar topjes en een jurk bij de afdeling vintagekleding. Ik had me ook nog willen inschrijven voor een yogasessie, maar dat zou er niet meer van komen.

Terwijl burgemeester Corneel Goossens zijn tirade vervolgde op het tussenbordes van de trap die naar de trouw- en raadzaal leidde, herbekeek ik de foto’s op mijn camera. Had ik beelden waarmee ik die man een hak kon zetten? Het was irrationeel, maar vanuit het diepste van mijn hart hoopte ik dat Goossens bij de verkiezingen dit najaar een afstraffing zou krijgen. Volgens de plaatselijke journalisten zat dat helaas niet in de planning. Niet in die van hem, maar ook niet in die van de mensen. Ze droegen hem op handen. Onbegrijpelijk.

Ondertussen bleef Goossens herhalen dat de creatieve standhouders zich hadden moeten laten verzekeren. ‘Dit is ongehoord. Geen enkele goede huisvader kan zich zoiets permitteren. Dit is les één van het ondernemerschap: verzeker je bedrijf, je inkomen, je inboedel, je kas.’

Traag wandelde ik met mijn camera om de groep mensen heen. De meesten schudden weldenkend het hoofd, maar de gedupeerden, de creatieve ondernemers die hun hebben en houden kwijt waren, leken zich verloren te voelen. Hun gespannen gezichten spraken boekdelen over onrechtvaardigheid. Toen ik door de zoeker van mijn camera naar het meest sprekende gezicht zocht en stilhield bij een jongeman met de klassieke trekken van keizer Augustus, stoof een vrouw naar voren, zo op het eerste gezicht iemand van mijn leeftijd, een beetje voller en langer, zeg 1.75 meter met maatje veertig-plus.

‘Allemaal leugens!’ Ik keek nog eens goed want die diepe en toch heldere stem herkende ik meteen. Dat was Sara, de vriendin met wie ik zes jaar lang in dezelfde klas had gezeten. Elke dag reden we vanaf ons twaalfde samen met de lijnbus naar de stad; Sara vanuit Aarlo, ik vanuit Orpoel. Toen we verder gingen studeren, waren we elkaar om wie weet welke reden uit het oog verloren.

‘U heeft geen gelijk,’ riep ze uit. Ik zette enkele stappen opzij en stelde scherp. Wat was ze weinig veranderd. Zelfs dat spiertje onder haar oor trok onwillekeurig samen, net zoals tijdens haar spreekbeurt destijds over Frida Kahlo die een relatie had met Leon Trotski.

‘Allemaal leugens!’ Ondanks haar schreeuw toonde ze zich heel beheerst. ‘U heeft geen gelijk. U bent helemaal niet eerlijk. Waarom schuift u de schuld in onze schoenen? Ronduit schandalig is dat.’ De tranen sprongen in haar ogen. Met de rug van haar hand wiste ze het nat weg, wees Goossens gedecideerd van het schavotje en klom zelf achter de microfoon. Even leek ze van slag, ze keek aarzelend rond. Vanuit haar standpunt moest de immense hal van het gemeentehuis nog groter geleken hebben dan van beneden. En er waren zoveel mensen. Tussen de journalisten, de ambtenaren en de politici zocht Sara naar de andere creatieve, zelfstandige starters. Ze waren goed te herkennen, de ene keek naar zijn schoenen, de andere naar het plafond.

Door de heldere ruiten, her en der in de muur van wel tien meter hoogte, scheen de zon op het dwarrelende stof boven de meer dan honderd hoofden. Langzaam schoof ik nog verder door de hal van het gemeentehuis, ik gleed tussen de rijen mensen door tot ik aan de andere kant van de menigte stond. En toen zag ze mij. Ze herkende mij. Onmerkbaar voor de rest van het publiek knikten wij naar elkaar. Daarop rechtte ze haar rug, slikte zichtbaar, trok haar jeanshemd recht, kneep haar ogen een beetje dicht en begon opnieuw, heel bedaard. ‘Het is niet waar. We hebben niets aan u te danken, burgemeester Goossens, we hebben het niet aan u, maar aan de gemeente te danken dat we onze bedrijfjes in het nieuwe creatieve Magazijn konden uitproberen. We hebben het niet aan u, maar aan de gemeente te danken dat we die leegstaande ruimte mochten gebruiken. Daar hebt u persoonlijk niets voor te hoeven doen. We hebben het aan de gemeente te danken dat we veel passage hadden, zodat we onze koopwaar konden slijten en onze talenten tonen. We hebben het niet aan u, maar aan de gemeenschap te danken dat Giovanni kasten uit de kringloopwinkel kreeg om zijn koffiebar in te richten en dat hij via crowdfunding zijn espresso-installatie kon kopen. We hebben het echt niet aan u, maar aan de gemeenschap te danken dat Wouter voor zijn tafels en stoelen het wrakhout bij de herders op de Oorderse heide kon ophalen. We hebben het echt niet aan u, maar aan de gemeenschap te danken dat wij ons in het Magazijn konden lanceren.’

Toen zweeg ze. Ze stond te trillen. Voor het oog van al die mensen streek ze met de mouw van haar jeanshemd langs haar neus. Was ze bang dat er een druppel bengelde? Ze haalde haar neus op, dat was ongetwijfeld voor die penetrante brandlucht die bij ieder van ons in de kleren hing. Brandgeur ging zo door alles heen en bleef ontiegelijk lang in je neus plakken, zelfs na zeven keer snuiten.

Zij was niet de enige die uit haar rol viel. Tijdens het eerste deel van haar pleidooi fotografeerde ik hoe burgemeester Goossens zijn das onder het soepel vallende antracietgrijze kostuum lostrok en met zijn lange vingers zijn grijze krullen strak achteruit kamde. Hoe langer Sara sprak, hoe meer zweet op zijn voorhoofd parelde en hoe meer het gesteven witte hemd verkreukelde rond zijn nek. Zijn gezicht werd vlekkerig rood. Zijn ogen sloeg hij even honds neer als mijn vader toen de rechter het verdict uitsprak. Ik zette scherp en drukte weer af.

Ondertussen schoven de glazen deuren van het gemeentehuis opnieuw open en gulpte met een nieuwe lading belegen brandlucht een cameraman naar binnen. Meteen stak hij een spot aan bovenop de lens, recht in de ogen van Sara op het spreekbordes. Ze herpakte zich. Ze moest niet eens knipperen. Ze dreef zichtbaar op woede. Ze vatte haar speech voor de nieuwkomer samen en ten slotte richtte ze zich opnieuw tot burgemeester Corneel Goossens: ‘We hebben helemaal niets aan u te danken, meneer de burgemeester, integendeel. Alles hebben we zelf gedaan, met onze zuurverdiende centen, het kapitaal van een erfenisje of via crowdfunding. Alles hebben we zelf gedaan, en niet dankzij u, burgemeester Goossens. Neen, wat wij aan u te danken hebben burgemeester Goossens, is het failliet van onze dromen. Wat wij aan u te danken hebben, burgemeester Goossens, en aan uw grootheidswaan, is dat ons ideaal nu in tweeën is gespleten. U dacht alleen aan uw eigen prestige. Wij waren allen beginnende ondernemers en hadden ondersteuning nodig. Daarom had u ons beter moeten informeren en ons een duidelijker contract moeten voorleggen. De gemeenschap zal u verwijten dat we nu geen Magazijn meer hebben en dat onze toekomst weg is.’

We hoorden hoe de cameraman verder inzoomde. Op automatische piloot vulde Sara aan: ‘Journalisten, contacteer de experts, spreek met de specialisten, en vooral praat met deze kleine, beginnende zelfstandigen, vraag naar hun persoonlijke verhaal, luister naar Madeleine en Lorenzo, naar Christina, Rosita, Giovanni of Wouter.’

Iedereen in de hal van het gemeentehuis voelde zich persoonlijk door Sara aangesproken en knikte instemmend. Ook ik was erg van haar onder de indruk. Goossens depte met een grote, witte zakdoek zijn gezicht terwijl ieder ander in de zaal de handen in elkaar sloeg. Het was een daverend applaus. Het geklap moest tot in Sara’s voeten resoneren, haar benen, zelfs tot in haar buik. Dan zwenkte de tv-camera van haar weg, naar het publiek op de vloer. Gauw zette ik een paar stappen opzij om haar samen met het enthousiaste publiek te kunnen fotograferen.

Nog een paar tellen lang bleef ze roerloos staan. Ze zou me een dag later vertellen dat het handengeklap haar als het ware had opgetild. ‘Ik leek uit mezelf te treden terwijl al die mensen me droegen. En toen ontstond een nieuwe synergie, iets heel onbekends, iets wat ik nog nooit had meegemaakt.’

Opnieuw zocht ze toen tussen de omstanders mijn ogen. Pas wanneer ze mij vond, stapte ze kwiek van het verhoog. De camera zwenkte opnieuw naar de vinnige verschijning en registreerde dat Giovanni zijn duim naar haar opstak, hoe Madeleine in haar schouder kneep en de yogalerares Christina haar bemoedigend toesprak. Ondertussen draaide het cameralicht richting burgemeester Goossens die beteuterd zijn grijze slierten haar opzijschoof en stotterend antwoord gaf aan de bekende tv-journalist Sebastian Van Voxem.

‘Sara, je bent geweldig,’ fluisterde ik zo gauw we elkaar gevonden hadden. ‘Je bent een ster. Ik wil je fotograferen.’ Rondom ons stonden groepjes pratende mensen, ambtenaren sleurden de rode ontvangstbalie terug naar het centrum van de hal. Sara zocht een rustige plek in deze chaos.

‘Neen, niet hier, ik wil naar buiten. Ik wil een portret van je maken tussen het puin van het Magazijn.’

‘Niets daarvan,’ kwam de boomlange Sebastian Van Voxem tussen toen we bijna voor de ruïne stonden. ‘Deze dame moet nu, net zoals daarnet voor de camera van de commerciële omroep, de essentie van haar betoog herhalen.’ Vervolgens wendde hij zich tot haar: ‘Sara Demeester, wat deed u tot nog toe? In welk ondergronds hol heeft u geleefd? Waarom hebben we nog nooit iets over u gehoord?’ Ik gaf haar een duwtje in de rug en wenste haar met mijn opgestoken duim succes toe. Even leek ze plompverloren tussen deze mensen te staan omdat Sebastian Van Voxem over haar hoofd tegen de cameraman zei: ‘Lang geleden dat ik zo’n talent heb gezien. Zo authentiek. Wat een hartstocht. Prachtig die passie.’

Ze bleef bezig. Na nog drie interviews, twee voor de radio en een voor de regionale televisie, was het eindelijk mijn beurt. Voor mijn foto’s poseerde ze vlot tussen het puin – alsof ze nooit iets anders had gedaan. Ze leek in trance en ratelde door over alles wat vandaag was gebeurd, alsof ze geen seconde mocht vergeten. Tijdens het fotograferen zei ik: ‘Ik wist dat je veel in je mars had, maar dat je de mensen zo zou inspireren en beroeren, wie had zich dat durven indenken? Je kunt veel bereiken, meid. Ik weet niet meer waarom we meteen na het laatste jaar van het middelbaar zo uit elkaar zijn gegroeid. En jij bent zeventien jaar onderwijzeres geweest? Waarom ben je geen rechten gaan studeren, bijvoorbeeld? Je was toch altijd de slimste van de klas.’

Voor Sara kon antwoorden, sprongen haar man en dochter uit de auto om haar te steunen. Ze omhelsden haar terwijl ze mee jammerden over de puinhoop, over alles wat vernield was. Dochter Lucia herkende de flarden hangmat die ze hadden gebruikt om Sara’s stand af te bakenen en pakte de hand van haar moeder: ‘Mama toch. Wat erg.’ Haar man Christoph vond een van Sara’s berookte iPadcovers – made in Brasil – en smeet het onding tussen een hoop blikken van kapper Lorenzo.

Een politieman beval ons weg te gaan. We hadden daar niets meer te zoeken. Ik maakte nog een foto van Sara met man en dochter, voor Lucia met de fiets van haar moeder naar huis reed. Zo kon Sara in de auto van de emoties bekomen. Voor Sara vertrok, schreef ze haar adres op de achterzijde van een parkeerticket en zei: ‘Kom gauw langs.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *